Hervorming Vennootschapsrecht beloont roekeloos ondernemersgedrag

donderdag, 22 Februari 2018
Nieuws

Minister van Justitie Koen Geens (CD&V) legt de laatste hand aan zijn hervorming van het vennootschapsrecht. Naar eigen zeggen wil de minister met deze hervorming van België “het Delaware van Europa maken”. Het ABVV vreest dat het hervormde vennootschapsrecht te veel macht zal geven aan ‘insiders’ ten nadele van derde-belanghebbenden zoals klanten, leveranciers en werknemers.

Een belangrijk kenmerk van vennootschappen met rechtspersoonlijkheid is dat ze de vennoten toelaten om onderling afspraken te maken met bindende gevolgen voor derden. Het bekendste voorbeeld hiervan is het feit dat het vermogen van de vennootschap juridisch afgescheiden wordt van dat van de aandeelhouders. Daardoor kunnen eventuele schuldeisers zich enkel richten tot dat vennootschapsvermogen en niet rechtstreeks tot dat van de aandeelhouders. Zonder deze juridische fictie en tevens belangrijke inbreuk op de principes van de zuivere marktwerking zou de overgrote meerderheid van de huidige ondernemingen vandaag simpelweg niet bestaan. De keerzijde van dit verhaal is wel dat de eventuele moral hazard die volgt uit deze vermogensafscheiding wordt getemperd door een dwingend vennootschapsrecht dat voldoende waarborgen biedt voor de belangen van schuldeisers, en dan vooral voor die van de zogenaamde non-adjusting creditors (schuldeisers met weinig tot geen onderhandelingsmacht, zoals werknemers, de overheid en klanten / leveranciers, …).

Met zijn geplande hervorming wil minister Geens nu een doorgedreven liberalisering en flexibilisering van het Belgische Vennootschapsrecht doorvoeren. Het ABVV heeft verschillende bezwaren tegen de voorgenomen hervorming. De drie belangrijkste knelpunten voor ons zijn de invoering van de vrije keuze van het toepasselijk vennootschapsrecht, de voorgenomen liberalisering van de BVBA en de beperking van de foutaansprakelijkheid voor bestuurders.

Doorknippen band economische realiteit en toepasselijk recht

Een eerste belangrijke hervorming die minister Geens wil doorvoeren is de vervanging van het principe van de werkelijke zetelleer door dat van de statutaire zetelleer voor de bepaling van het toepasselijke recht op een vennootschap. Dit betekent dat binnenkort elke vennootschap met economisch zwaartepunt in België vrij zal mogen kiezen welk vennootschapsrecht op haar van toepassing is. De minister argumenteert deze omwenteling door te verwijzen naar de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie die een groot belang hecht aan de vrijheid van vestiging binnen de Europese Unie.

Een eerste kanttekening bij deze argumentatie is dat de manier waarop de werkelijke zetelleer vandaag wordt toegepast in België nog nooit aanleiding heeft gegeven tot een veroordeling door het Europees Hof. Het Hof laat dan ook gerichte antimisbruikbepalingen toe als tempering op de absolute vrijheid van vestiging. Een tweede kanttekening is dat zelfs indien de huidige toepassing van de werkelijke zetelleer in strijd zou zijn met het Europees recht (quod non) dit nog altijd niet verklaart waarom de minister van zin is om de keuzevrijheid niet te beperken tot de lidstaten van de Europese Unie, maar Belgische vennootschappen de mogelijkheid wil geven om te opereren vanuit een brievenbus waar ook ter wereld.

Het spreekt voor zich dat indien dergelijke ultraliberale toepassing van de statutaire zetelleer in ons land wordt ingevoerd het er niet langer toe doet welke derdebeschermende maatregelen er al dan niet in het Belgische vennootschapsrecht worden opgenomen. Met een simpele muisklik krijgen de vennootschapsinsiders dan de keuze om te shoppen tussen het voor hen meest voordelige recht waar ook ter wereld. De gevolgen hiervan zijn verregaand. In bepaalde rechtsleer wordt bijvoorbeeld opgemerkt dat dit onder andere de herintroductie van aandelen aan toonder in het Belgische rechtsstelsel met zich zal meebrengen.

Het openbreken van de besloten vennootschap

Een tweede krachtlijn van de hervorming zal de omvorming van de klassieke BVBA naar een BV (of Besloten Vennootschap) zijn. Deze benaming is evenwel bedrieglijk omdat de statutaire vrijheid in deze nieuwe vennootschapsvorm quasi totaal zal zijn. Zo zal de toekomstige BV zowel zeer gesloten, als zeer ‘open’ vormgegeven kunnen worden tot zelfs een beursnotering toe. Daarbij zullen ook de bestaande antimisbruikbepalingen op de schop gaan. Zo zal er voor de BV niet langer een minimumkapitaal vereist zijn en worden de bestaande beperkingen op eenpersoonsvennootschappen opgeheven (één per natuurlijke persoon). Volgens de minister is het wettelijk verplichte minimumkapitaal geen afdoende vorm van schuldeisersbescherming gebleken omdat de opgelegde bedragen vaak onvoldoende zijn om schuldeisers te vergoeden bij calamiteiten. We zijn akkoord dat de bestaande minimumkapitaalvereisten te laag zijn voor een afdoende schuldeisersbescherming, maar het is wel zo dat deze bedragen ten minste een temperend effect hebben op het risicogedrag van de aandeelhouders doordat ze dezelfde rol vervullen als de franchise in een verzekeringscontract. Als alles fout loopt, zitten de aandeelhouders van de vennootschap op zijn minst voor dit minimumbedrag nog mee in bad (skin in the game).

Ook het afschaffen van de beperkingen op eenpersoonvennootschappen zal maatschappelijk onwenselijk gevolgen met zich meebrengen. Het toelaten van een ongelimiteerd aantal van dergelijke vennootschappen (zonder minimumkapitaal) maakt een quasi oneindige versplintering van het vermogen mogelijk en vergemakkelijkt het opzetten van constructies met een cascade aan vennootschappen waardoor de schuldeisers het bos door de bomen niet meer dreigen te zien.

Bestuurders met beperkte aansprakelijkheid

Het meest tegen de borst stuitende voorstel van minister Geens is echter het idee om een absolute aansprakelijkheidsbeperking in te voeren voor bestuursfouten, dit zowel ten opzichte van de vennootschap en de aandeelhouders als ten opzichte van derden. Geen enkel ander land kent een dergelijke verregaande beperking van de foutaansprakelijkheid voor bestuurders. Deze beperking geldt voor alle bestuurders samen en zou variëren van 250.000 tot 12 miljoen euro naargelang de grootte van de vennootschap en zou gelden ongeacht de aard van de aansprakelijkheid (contractuele of buitencontractuele fout), het aantal schuldeisers of de aard van de fout (gewone of (kennelijk) grove fout). De aansprakelijkheidsbeperking geldt tenslotte zelfs voor burgerlijke vorderingen wegen strafbare feiten. Daarmee zullen vennootschapsbestuurders die zware fouten maken van een gunstigere regeling genieten dan werknemers, die enkel een immuniteit kennen voor een niet-gewoonlijk voorkomende lichte fout.

De beperking zou niet gelden in geval van bedrieglijk opzet. De bewijslast hiervoor zal evenwel bij de schuldeisers komen te liggen en is geen sinecure bij een collegiaal orgaan zoals een raad van bestuur. Daarbij komt dat bestuurders van vennootschappen genieten van een milder foutcriterium dan gewone stervelingen, omdat de rechter slechts tot een marginale toetsing zal mogen overgaan. Dit betekent dat de rechter niet mag toetsen of een normale zorgvuldige bestuurder in dezelfde omstandigheden dezelfde beslissing had genomen, maar moet nagaan of geen enkele redelijke en zorgvuldige bestuurder tot eenzelfde besluit was gekomen.

Met de financiële crisis, maar ook het recente Optimaschandaal, in het achterhoofd vinden we het onbegrijpelijk dat de regering een dergelijke verregaande beperking van de bestuurdersaansprakelijkheid wil invoeren. Dergelijke aansprakelijkheidsbeperking kan ook een negatieve invloed hebben op de buitenlandse investeringen in onze economie. Welk investeringsfonds zal nog een minderheidsparticipatie willen nemen in een onderneming waarvan de bestuurders slechts gedeeltelijk aansprakelijk zijn voor hun fouten? Een van de klassieke argumenten om de buitensporige verloning van vennootschapsbestuurders te verantwoorden is ook “dat deze mensen veel verantwoordelijkheid dragen”. Dit argument zal in ieder geval komen te vervallen indien deze aansprakelijkheidsbeperking wordt ingevoerd.

Grondwettelijke taalregeling, een vodje papier?

Naast de bovenstaande fundamentele bezwaren hebben we nog tal van andere opmerkingen bij de hervormingsvoorstellen van de minister. Eén dat we toch niet onvermeld willen laten is zijn voornemen om bedrijven de mogelijkheid te geven hun jaarrekeningen in het Engels bij de Nationale Bank te deponeren. Wij vinden het in ieder geval belangrijk dat werknemers, maar ook klanten en leveranciers van bedrijven de jaarrekening kunnen raadplegen in de taal van het taalgebied waar zij gevestigd zijn. Daarenboven vormt dit voornemen een inbreuk op onze taalwetgeving en gaat de federale minister hiermee ook zijn bevoegdheid te buiten. Artikel 129 van de grondwet bepaalt namelijk duidelijk dat het gebruik van de talen voor de door de wet voorgeschreven akten en bescheiden van de ondernemingen een Gemeenschapsbevoegdheid en dus geen federale bevoegdheid betreft. Het is opvallend dat de huidige regeringspartijen de taalwetgeving en grondwettelijke bevoegdheidsverdeling plots niet meer belangrijk vinden als het er op aankomt de belangen van werknemers te beschermen.

Qui bono?

Ten slotte stellen we ons de vraag wie baat zal hebben bij deze hervorming. Dat de derde-belanghebbenden, maar ook de minderheidsaandeelhouders verliezen bij deze hervorming hebben we hierboven reeds afdoende aangetoond. Welk voordeel zal de bonafide ondernemer echter halen uit het hervormde vennootschapsrecht? Het is vandaag reeds eenvoudig genoeg voor iedereen die dat wenst om een vennootschap op te richten om zijn activiteiten in onder te brengen. In de toekomst zal de bonafide ondernemer echter genoodzaakt zijn om de statuten van elk van zijn klanten of leveranciers uit te pluizen om te begrijpen met welk soort vennootschap hij van doen heeft. De enige echte winnaars van deze hervorming lijken de gespecialiseerde zakenadvocaten, professionele bestuurders en ondernemers met malafide bedoelingen te zijn.