Fietsvergoeding blijkt in de lift na evaluatie cao 164
Gepubliceerd op
De NAR en CRB kregen een adviesvraag van Minister van Mobiliteit Crucke (Les Engagés) om een evaluatie te maken van cao 164, de suppletieve cao over de fietsvergoeding die sinds 1 mei 2023 van kracht is. Doelstelling van de cao is voornamelijk om het woon-werkverkeer met de fiets aan te moedigen.
De raden stelden daarop een feitelijk verslag op over de evolutie van de fietsvergoedingen, en een advies om het woon-werkverkeer met de fiets aan te moedigen. Beide consensuele documenten werden begin november goedgekeurd.
Positieve trend
De belangrijkste boodschap van het feitelijke verslag: "Het lijkt er dus op dat de inwerkingtreding van de cao nr. 164 een katalysator was in de positieve trend." Samenvattend is 164 een suppletieve cao die een fietsvergoeding voorziet voor alle werknemers van de privésector voor wie op sectoraal en ondernemingsniveau geen fietsvergoeding werd voorzien in de desbetreffende cao’s. Sinds de inwerkingtreding van cao 164 hebben 7 paritaire (sub)comités een cao gesloten die voorziet in een specifieke fietsvergoeding. Bovendien is het bedrag voor acht op de tien werknemers in de privésector verhoogd via cao’s. 58 paritaire (sub)comités, samen goed voor 52% van de werknemers in de privésector, trokken hun fietsvergoeding op naar €0,27 per kilometer, het referentiebedrag uit cao 164.
Ondertussen legt meer dan één op de zeven Belgische werknemers het grootste deel van zijn/haar/hun woon-werkverkeer gedurende het merendeel van het jaar met de fiets af. Bijna één op de drie werknemers gebruikt de fiets minstens een deel van het jaar of voor een deel van het traject voor het woon-werkverkeer. In 2024 ontving 20% van de werknemers een fietsvergoeding, voor een totaalbedrag van 329 miljoen euro.
Enkele verbeterpunten
Het nu door de sociale partners goedgekeurde advies is een herhaling van drie punten die we in het verleden al gemaakt hebben. Ten eerste: zorg voor betere en veilige fietsinfrastructuur, de beste manier om fietsen aan te moedigen. Ten tweede: vergemakkelijk de combinatie van fiets en trein. Dit doe je door voldoende kwalitatieve fietsenstallingen te verzorgen, deelfietsen aan te bieden en treinstellen in te zetten die het mogelijk maken meer fietsen te vervoeren. Daarnaast kan men een variabel fietssupplement invoeren, in functie van de reisafstand, zodat voor korte afstanden het fietssupplement niet duurder is dan het treinticket zelf. Ten derde: drijf de strijd tegen fietsdiefstal op.
Helaas haalden we één syndicaal strijdpunt niet binnen: de afschaffing van het jaarlijkse (para)fiscaal vrijgestelde plafond voor fietsvergoedingen. Dat bedraagt voor het jaar 2025 3.610 euro. Voor geen enkel ander vervoermiddel dan de fiets wordt de vergoeding voor het woon-werkverkeer vanaf een bepaald plafond onderworpen aan socialezekerheidsbijdragen. Daardoor wordt het signaal gegeven dat het gebruik van de fiets in het kader van het woon-werkverkeer best beperkt wordt. Werknemers die niet stoppen met fietsen wanneer ze het plafond hebben bereikt en dus een voorbeeldgedrag vertonen op het vlak van duurzame mobiliteit in het kader van het woon-werkverkeer, worden daarmee financieel afgestraft: zij zullen immers belastingen en socialezekerheidsbijdragen moeten betalen op het deel van de ontvangen fietsvergoedingen dat het plafond overschrijdt.
Langeafstandsfietsen
Zoals in het verslag van de Raden wordt vermeld, ging het in 2024 om slechts 1.958 werknemers, met een bedrag van in totaal 1,54 miljoen euro overschrijding van het plafond. Maar daarnaast ontvingen ook 409 werknemers precies het jaarplafond (in 2024 nog 3.500 euro) en zaten 2.734 werknemers vlak onder het plafond. Dat toont aan dat er nog ruimte is om meer werknemers, ook voor langere afstanden, op de fiets te krijgen.
Het is dan ook, gezien de mogelijke impact op duurzame mobiliteit én de geringe kostprijs voor werkgevers en voor de overheid, onbegrijpelijk dat de patronale bank niet akkoord wilde gaan met de vraag aan de regering om het plafond af te schaffen. Nochtans zou dat voor iedereen ook een serieuze administratieve vereenvoudiging zijn, zowel voor de werknemers als voor de werkgevers én voor de overheid. Te onthouden wanneer de werkgeversbank nog eens klaagt over administratieve complexiteit in andere mobiliteitsdossiers.
Auteur : sacha.dierckx@abvv.be