Omzeilen toepassingsgebied seizoenarbeid niet mogelijk via werkgeversgroepering

Gepubliceerd op

Op 23 januari 2025 heeft de Raad van State een arrest geveld in een zaak aangespannen door een vzw die haar aanvraag tot erkenning als werkgeversgroepering begin 2022 geweigerd zag worden door de minister van Werk.

De weigering vond haar oorzaak in het feit dat één van de leden van de beoogde werkgeversgroepering niet behoort tot een paritair comité waar seizoenarbeid toegelaten is en via de werkgeversgroepering (dat een paritair comité zou toebedeeld krijgen waar seizoenarbeid wel toegelaten is) alsnog seizoenarbeiders zou kunnen tewerkstellen.

En bijkomend omdat seizoenarbeiders tewerkgesteld worden via dagcontracten, wat indruist tegen de aan werkgeversgroeperingen opgelegde verplichting tot minimale tewerkstelling ten belope van 19 uur per week.

Voorgeschiedenis

In oktober 2021 werd door de vzw een aanvraag ingediend om te mogen functioneren als werkgeversgroepering. De leden van de vzw behoren allen tot eenzelfde familiebedrijf, maar niet tot eenzelfde paritair comité. Twee van de drie leden van de vzw vallen onder het paritair comité 145.060 (tuinbouw) en één onder het paritair subcomité 140.035 (wegvervoer en logistiek voor rekening van derden).

In december 2021 werd binnen de Nationale Arbeidsraad (NAR) over de aanvraag een verdeeld advies uitgebracht. De leden die de werkgeversorganisaties vertegenwoordigen, erkennen dat het via de werkgeversgroepering mogelijk zal worden om seizoenarbeiders te laten werken bij een lid van de groepering dat zelf niet valt onder een paritair comité waar het voor seizoenarbeiders toegelaten is om te werken. Ze wilden dit toch toelaten, “omwille van het familiale karakter van de betrokken ondernemingen.”

De leden die de werknemersorganisaties vertegenwoordigen, zagen geen reden om een dergelijke constructie toe te laten. De minister van Werk weigerde de aanvraag in januari 2022.

En dit zowel omdat het via de juridische constructie van de werkgeversgroepering mogelijk zou zijn om beroep te doen op seizoenarbeiders in een sector waar het tot op heden niet mogelijk is om seizoenarbeiders te werk te stellen, als omdat de systemen seizoenarbeid enerzijds en de werkgeversgroepering anderzijds niet compatibel zijn met elkaar.

Tegen deze beslissing werd door de vzw beroep ingediend bij de Raad van State.

Arrest Raad van State

De vzw voert verschillende middelen aan tegen de beslissing tot weigering van erkenning.

Onder meer dat de wetgeving inzake werkgeversgroeperingen niet expliciet voorziet dat in geval van tegenstrijdigheden tussen de regels toepasbaar op het paritair comité van een werkgeversgroepering en het paritair comité van een lid van de werkgeversgroepering, de werkgeversgroepering niet erkend zou mogen worden.

En ook dat het risico op een ‘mogelijks misbruik’ onvoldoende reden is om de volledige aanvraag te weigeren.

De Raad van State verduidelijkt dat de weigeringsbeslissing in de eerste plaats gebaseerd is op het feit dat het via de juridische constructie van de werkgeversgroepering mogelijk zou zijn om beroep te doen op seizoenarbeiders in een sector waar het tot op heden niet mogelijk is om seizoenarbeiders te werk te stellen.

Wat een motivering is die in lijn ligt met de bedoeling van de wetgever op het vlak van seizoenarbeid, namelijk een uitzonderingsregime beperkt tot de land- en tuinbouwsector, met een strikte afbakening van sectoren en activiteiten.

Bijkomend wordt door de Raad van State verwezen naar het advies van de NAR, waarin zowel de werkgevers- als de werknemersorganisaties gewezen hebben op het problematische karakter van het inzetten van seizoenarbeiders door middel van de werkgeversgroepering bij een lid dat niet behoort tot een sector waarin dergelijke werknemers in dienst mogen worden genomen. 

Het middel wordt verworpen.

De vzw tracht ook nog aan te voeren dat er sprake zou zijn van discriminatie en stelt onder meer dat ondernemingen die samen met een onderneming behorend tot het paritair comité van de tuinbouw een werkgeversgroepering willen oprichten dit niet zouden kunnen doen, en dat het wel mogelijk is om seizoenarbeiders in te zetten via uitzendarbeid, maar niet via werkgeversgroeperingen.

De Raad van State wijst de vzw terecht.

Werkgeversgroeperingen kunnen wel opgericht worden, maar een werkgeversgroepering kan geen seizoenarbeiders in dienst nemen om die in te zetten bij een lid waar geen seizoenarbeiders mogen ingezet worden.

Een werkgeversgroepering kan perfect andere dan seizoenarbeiders inzetten. 

Via uitzendarbeid is het ook niet mogelijk om seizoenarbeiders in te zetten bij bedrijven die niet onder het toepassing van seizoenarbeid vallen.

De Raad van State verwerpt het beroep en oordeelt dat het niet nodig is om zich te buigen over het tweede weigeringsmotief (het incompatibel zijn van de reglementering inzake seizoenarbeid met de reglementering inzake werkgeversgroeperingen).

Conclusie

Niettegenstaande het arrest van de Raad van State de logica zelve lijkt, in de zin dat het bevestigt dat het niet mogelijk is om zich te beroepen op het feit dat men lid is van een werkgeversgroepering om het strikt afgebakende toepassingsgebied van specifieke reglementering zoals seizoenarbeid te omzeilen, blijft het welkom.

Op zich valt wel te betreuren dat de Raad van State zich niet uitgesproken heeft over het feit dat seizoenarbeid, door de tewerkstelling via dagcontracten, op zich incompatibel is met de reglementering inzake werkgeversgroeperingen.

Het auditoraat van de Raad van State is in haar verslag van 26 april 2024 hier wel op ingegaan en heeft beaamd dat tewerkstelling van seizoenarbeiders via dagcontracten strijdig is met de reglementering inzake werkgeversgroeperingen.

Auteur: lander.vanderlinden@abvv.be