Afschaffing minimale duurtijd deeltijdse contracten: desastreuse gevolgen

Gepubliceerd op

Op 2 oktober 2025 hebben de sociale partners in de Nationale Arbeidsraad een verdeeld advies uitgebracht over een voorontwerp van wet. Een van de maatregelen waarin door het voorontwerp voorzien wordt, is het afschaffen van de minimale wekelijkse arbeidsduur van arbeidsovereenkomsten voor deeltijds werk.

De huidige reglementering voorziet dat de wekelijkse arbeidsduur in beginsel niet lager mag liggen dan een derde van de voltijdse wekelijkse arbeidsduur. Er zijn echter uitzonderingen voorzien. Zo geldt de regel onder meer niet voor studentenarbeid, voor werknemers in progressieve werkhervatting, voor met een vast uurrooster tewerkgestelde werknemers die de lokalen van hun werkgever schoonmaken en voor animatoren. En daarnaast kan via sectorale cao of cao op ondernemingsniveau ook afgeweken worden van deze algemene regel.

Minder dan dertien uur per week

Voor de goede orde: een derde van de voltijdse wekelijkse arbeidsduur, komt – rekening houdend met een voltijdse wekelijkse arbeidsduur van 38 uren – neer op 12,67 arbeidsuren. Afgerond naar boven zijn dat dertien arbeidsuren, wat minder is dan twee voltijdse werkdagen (van elk 7,5 arbeidsuren).

Welk algemeen belang, welke ‘nood’, vereist dat arbeidsovereenkomsten toegelaten dienen te worden die minder dan dertien uur per week bedragen? 

Indien er hiertoe alsnog een algemeen belang voorhanden zou zijn, dan dient gericht gekeken te worden naar welke duidelijk omlijnde doelgroep zou baten bij een lagere minimale arbeidsduur. Vervolgens kan gekeken worden naar hoe dit strikt omkaderd wordt via sociaal overleg. Maar al zeker niet de minimale duurtijd afschaffen voor arbeidsovereenkomsten voor deeltijds werk over de hele lijn.

Rode loper voor oproepcontracten 

De verplichting dat de wekelijkse arbeidsduur niet lager mag liggen dan een derde van de voltijdse wekelijkse arbeidsduur, werd eind jaren 1980 net ingevoerd om oproepcontracten tegen te gaan. Het schrappen van deze beschermingsmaatregel, zet de sluizen open om te werken met oproepcontracten. 

Contracten waarbij je als werknemer de facto niet weet wanneer en hoeveel arbeidsuren je moet  presteren.

Werkgevers kunnen de termijnen om uurroosters op voorhand bekend te maken eenvoudig omzeilen door zogenaamde avenanten te gebruiken: bijlagen bij de arbeidsovereenkomsten die ad hoc opgemaakt kunnen worden.  Hierdoor zal er in de praktijk geen minimale oproepingstermijn zijn.

De voorgestelde maatregel druist ook lijnrecht in tegen de Europese richtlijn 2019/1152 van 20 juni 2019 betreffende transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden.

Die richtlijn verplicht lidstaten die het gebruik van oproepovereenkomsten of soortgelijke arbeidsovereenkomsten toestaan, om een of meer van de volgende maatregelen te nemen om misbruik te voorkomen: 

  • beperkingen met betrekking tot het gebruik en de duur van oproep- of soortgelijke arbeidsovereenkomsten;
  • een weerlegbaar vermoeden van het bestaan van een arbeidsovereenkomst met een minimumaantal betaalde uren op basis van het gemiddelde aantal gewerkte uren tijdens een bepaalde periode;
  • andere gelijkwaardige maatregelen die een doeltreffende preventie van misbruik waarborgen. 

Weinig verrassend bevat het voorontwerp van wet geen enkele van dergelijke maatregelen, waardoor het Europees recht op dit punt geschonden wordt.

Gebrek aan logica 

Dat het regeringsbeleid alle logica ontbeert, blijkt als deze maatregel afgezet wordt tegen andere regeringsmaatregelen. Zo worden door de regering in de pensioenhervorming net hogere werkvoorwaarden opgelegd (van minimaal halftijdse tewerkstelling tot minimaal 3/4de tewerkstelling).

Idem wat de hervormingen in de werkloosheidsreglementering betreft. Een deeltijdse werknemer die met behoud van rechten een inkomensgarantie uitkering (IGU) ontvangt waarvoor de referte-uitkering een werkloosheidsuitkering is, zal zijn recht op de IGU slechts behouden op voorwaarde dat zijn deeltijdse arbeidsregeling gemiddeld minimum 19 uur per week bedraagt.

De regering acht het vanzelfsprekend dat je als werknemer gedwongen wordt tot het jongleren met verschillende arbeidsovereenkomsten voor deeltijds werk om toch maar te komen tot een wekelijkse arbeidsduur die voltstaat om pensioen- en werkloosheidsrechten op te bouwen.

Genderimpact

Deze maatregel zal ook een duidelijke discriminerende impact hebben op vrouwen, aangezien de overgrote meerderheid van deeltijdse werknemers vrouwen zijn (in 2024 ging het over 40,5% vrouwen tegenover 12,8% mannen). Zij zullen het nog moeilijker krijgen om hun werk te combineren met de veelal door hen opgenomen zorg- en familietaken.

In gemeenschappelijk vakbondsfront verzetten we ons dan ook met klem tegen de afschaffing van de 1/3de-regel inzake minimale arbeidsduur voor deeltijdse werknemers en vragen we het behoud van de huidige grenzen.

Auteur: Lander.vanderlinden@abvv.be