Grondwettelijk Hof houdt strikter kader flexi-jobs overeind

Gepubliceerd op
Op 30 januari 2025 sprak het Grondwettelijk Hof zich uit over een door de drie werkgeversfederaties van de horeca (Horeca Vlaanderen, Fédération HoReCa Wallonie en FED.Ho.Re.Ca Brussel-Bruxelles), enkele bedrijven en een kok aangespannen rechtszaak tegen het strikter kader voor flexi-jobs.
De werkgeversfederaties in kwestie trachtten de annulatie te bekomen van drie specifieke maatregelen die ingevoerd werden via de programmawet van 22 december 2023.
-
De beperking van het fiscaal voordelige regime van flexi-loon tot 12.000 euro per jaar.
-
Een antimisbruikbepaling die verbiedt dat een werknemer een flexi-job uitoefent bij een onderneming die verbonden is met de onderneming waar die werknemer z’n vaste (minimum 4/5) tewerkstelling uitoefent.
-
De plafonnering van het flexi-loon op 150% van het geldende barema, tenzij via cao anders bepaald (indien geen barema van toepassing is, wordt er gekeken naar het GGMMI).
Specifiek voor de horeca is het maximum 150% van het (geïndexeerd) forfait van 12,29 euro per uur, wat actueel neerkomt op 18,44 euro per uur. De plafonnering is eveneens een antimisbruikbepaling ingevoerd om te vermijden dat via het uitoefenen van een flexi-job door de werkgever (en werknemer) aan loonoptimalisatie wordt gedan.
Argumenten werkgeversfederaties
De werkgeversfederaties roepen verschillende argumenten in waarmee ze proberen om de rechters van het Grondwettelijk Hof te overtuigen om de bepalingen in kwestie te vernietigen.
-
dat het onderscheid tussen werknemers van verbonden ondernemingen en werknemers van niet-verbonden ondernemingen, net als het onderscheid tussen gepensioneerde en niet-gepensioneerde flexi-jobbers discriminerend zou zijn;
-
dat het maken van een onderscheid tussen werknemers die werken op basis van een sectoraal barema en werknemers (flexi-jobbers) die vallen onder de bepaling qua maximaal flexi-loon, flexi-jobbers onterecht benadeelt. Hierbij halen ze als voorbeeld aan dat het minimum barema van een keukenchef meer bedraagt dan het maximaal toekenbare flexi-loon;
Ze klagen ook aan dat er geen overgangsregime werd ingevoerd. Als laatste beroepen ze zich ook op een schending van het in artikel 23 van de Grondwet vervatte recht op billijke verloning.
Beoordeling Grondwettelijk Hof
Het Grondwettelijk Hof verduidelijkt eerst en vooral dat wanneer de wetgever de voorwaarden wijzigt die van toepassing zijn op een vorm van arbeidsovereenkomst, het onder diens ruime beoordelingsbevoegdheid valt te bepalen welke categorieën van werknemers en werkgevers onder die regeling ressorteren en met welke modaliteiten die regeling gepaard gaat.
Een dergelijke beleidskeuze, en de verschillen in behandeling die daaruit voortvloeien, kunnen door het Hof slechts afgekeurd worden indien zij niet redelijk verantwoord zijn of indien zij op onevenredige wijze afbreuk doen aan de rechten van de betrokken werknemers en werkgevers.
Het Hof acht het, met het oog op het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik, redelijk verantwoord om uitsluitend voor niet-gepensioneerden in een begrenzing te voorzien van de belastingvrijstelling voor de bezoldigingen ontvangen ter uitvoering van een flexi-jobovereenkomst.
Wat de verbonden ondernemingen betreft, komt het Hof tot dezelfde conclusie. Te meer daar dit aansluit bij de voorwaarde dat de werknemer niet tewerkgesteld mag zijn bij de werkgever bij wie hij de flexi-job uitoefent. De bestreden bepaling laat net toe te vermijden dat werkgevers constructies zouden opzetten om die voorwaarde te omzeilen en aldus hun vaste werknemers deels tewerk te stellen als flexwerker.
Wat de maximale verloning betreft, stelt het Hof dat dit geen onevenredige gevolgen heeft voor de flexi-jobbers in de horecasector en dat de werknemer in beginsel over een hoofdinkomen uit een andere tewerkstelling beschikt.
Betreffende artikel 23, oordeelt het Hof dat de maatregelen redelijk verantwoord zijn en dat daarom niet moet nagegaan worden of ze een aanzienlijke achteruitgang inhouden.
De argumenten van de werkgeversfederaties worden verworpen. Op één punt krijgen ze wel gelijk van het Hof, namelijk op het vlak van inwerkingtreding (in de tijd) van de beperkingen.
Het Hof oordeelt dat het verbod op tewerkstelling bij een verbonden onderneming en het verbod op een verloning van de flexi-job hoger dan 150% van het minimumloon slechts van toepassing kunnen zijn op flexi-jobovereenkomsten afgesloten sinds de bekendmaking van de programmawet in het Belgisch Staatsblad. Die bekendmaking gebeurde op 29 december 2023.
Regeerakkoord-De Wever
Het is natuurlijk heel cynisch dat in het regeerakkoord van de regering-De Wever-Bouchez van 31 januari 2025, expliciet te lezen valt dat de regering het verbod op tewerkstelling bij verbonden ondernemingen wil afschaffen, en het fiscaal plafond wil verhogen van 12.000 naar 18.000 euro (!) en het maximale uurloon van 17 (?) naar 21 euro. De bedragen in kwestie zouden ook nog eens geïndexeerd worden.
Het is duidelijk dat misbruik van het systeem van flexi-jobs, verminderen van de fiscale inkomsten en loonoptimalisatie voor de net gevormde regering niet als problematisch beschouwd worden. Om natuurlijk nog maar te zwijgen over hun streven om de flexi-jobs in alle sectoren in te voeren.
ABVV-standpunt
Als ABVV zijn we volledig voorstander van de via de programmawet van 22 december 2023 ingevoerde beperkingen op het systeem van flexi-jobs en ijveren we voor een verdere verstrenging/beperking van het systeem.
In het bijzonder pleiten we ervoor om in de sectoren waar er een akkoord is over de invoering van flexi-jobs, een maximaal aantal uren tewerkstelling via flexi-jobs op bedrijfsniveau in te stellen.
En dient in het algemeen elke verdere wijziging aan de reglementering voorafgegaan te worden door een ernstige evaluatie van het systeem van de flexi-jobs.
Auteur: lander.vanderlinden@abvv.be