Arbeidshof Brussel somt voorwaarden overgang van onderneming op

Schoonmaak

Gepubliceerd op

Wat zijn de voorwaarden om te kunnen spreken van een ‘overgang van onderneming’ in de schoonmaaksector? 

Het Arbeidshof van Brussel heeft in een arrest van 14 maart 2024 recente rechtspraak van het Europees Hof van Justitie in herinnering gebracht over het bestaan van een overgang van onderneming (arrest nr. C-675/21 van 16 februari 2023). 

Zaak Strong Charon

In de zaak Strong Charon stelde het Hof van Justitie dat in bepaalde arbeidsintensieve sectoren, een collectief van werknemers dat duurzaam verbonden is met een gemeenschappelijke activiteit, kan overeenstemmen met een economische entiteit. 

Een dergelijke entiteit kan haar identiteit behouden na haar overgang wanneer het nieuwe ondernemingshoofd zich niet beperkt tot de voortzetting van de betrokken activiteit, maar eveneens een essentieel deel, op het vlak van aantal en vaardigheden, overneemt van het personeel van de voorganger. 

Wanneer een bedrijf slechts een beperkt aantal werknemers van het oude team overneemt, zonder dat deze werknemers over de specifieke deskundigheid en kennis beschikken die vereist is, en voorts niet de nodige materiële of immateriële activa overneemt voor de continuïteit van de dienstverlening, kan er volgens het Hof van Justitie geen sprake zijn van een overgang van onderneming.

Het arbeidshof van Brussel borduurt verder op bovenstaande rechtspraak en herinnert er aan dat het bestaan van een conventionele overgang een feitenkwestie betreft. Het doorslaggevende criterium is het behoud van de identiteit van de onderneming, terwijl het gewicht van de verschillende feitelijke elementen waarmee rekening moet worden gehouden, varieert naargelang de aard van de onderneming en de uitgeoefende activiteit.

Toegepast op de schoonmaaksector

Een bedrijf actief in de sector van de schoonmaak van gebouwen en van de industriële reiniging maakte een einde aan de arbeidsovereenkomsten van een reeks werknemers die het tewerkstelde. Kortelings daarna werden 46 van deze werknemers aangeworven door een andere vennootschap die actief was in dezelfde sector en hen tewerkstelde op dezelfde werf. 

De werknemers vorderden de betaling van een achterstallige premie van het eerste bedrijf. Dit eerste bedrijf ging naderhand failliet. De werknemers dienen hun vordering in in het faillissement en vroegen tussenkomst bij het Fonds Sluiting Onderneming. Het Sluitingsfonds oordeelde dat ze niet diende tussen te komen omdat er sprake was van een overname van onderneming voorafgaand aan het faillissement.

Het arbeidshof van Brussel oordeelde dat hoewel was vastgesteld dat de vermeende verkrijger 46 werknemers had overgenomen, zij niet beschikte over het minste concrete bewijs van 

  • het aantal werknemers dat door laatstgenoemde was ingezet voor de schoonmaakactiviteit op dezelfde locatie, 
  • de vaardigheden van de opnieuw in dienst genomen werknemers 
  • en de organisatie van de locatie. 

Het Arbeidshof kon dus niet nagaan of de nieuwe werkgever een wezenlijk deel van het ter plaatse ingezette personeel had overgenomen, zowel wat de aantallen als wat de vaardigheden betrof.

Een loutere tewerkstelling van 46 werknemers op een totaal personeelsbestand van 132 liet het Arbeidshof niet tot de conclusie komen dat een essentieel deel van de onderneming was overgenomen. Buiten deze vaststelling was er immers geen enkel ander element dat de oorzaak en de voorwaarden van overname van de werf aantoonde. 

Bovendien ontbrak elke informatie over de overname van materiële activa (industriële reinigingsmachines, heftrucks, bestelwagens, etc.). Boekhoudkundige elementen, zoals de evolutie van de omzet, lieten evenmin andere conclusie toe, aangezien de oorzaken van deze evolutie veelvoudig kunnen zijn. 

Het arbeidshof Brussel oordeelde bijgevolg dat het Sluitingsfonds ten onrechte haar tussenkomst had geweigerd en dat zij de werknemers diende te vergoeden.

 

Bron:  Arbh. Brussel, 14 maart 2024, AR 2022/AB/42 – 2022/AB/428

Auteur: anna.makhova@abvv.be