CSC, ABVV, CGSLB reactie op het verslag van de bemiddelaars

De bemiddelaars die zijn aangesteld door de ministers van Pensioenen en Werkgelegenheid hebben hun verslag ingediend over het rekening houden met zware arbeidsomstandigheden in de pensioenregelingen voor werknemers.

De vakbonden merken op dat de bemiddelaars het belang benadrukken van een systeem dat degelijke pensioenen garandeert, en erkennen dat deze bijdragen tot het algemene welzijn van de bevolking. Het debat over pensioenen beperkt zich dus niet tot een budgettaire vergelijking.

Bovendien wijzen de bemiddelaars er, net als de vakbonden, op dat het in aanmerking nemen van zwaar werk bij pensioenen niet in de plaats kan komen van een doeltreffend preventiebeleid of van maatregelen om werknemers gedurende hun hele loopbaan te ondersteunen.

Het rapport bevestigt dat:

  • Dat de overgangsmaatregelen die de regering voorstelt te beperkend zijn en uitgebreid zouden moeten worden.
  • Dat er meer aandacht moet worden besteed aan "gendermainstreaming", niet alleen door de impact van ontberingen op mannen en vrouwen a posteriori te onderzoeken, maar ook bij het definiëren van de criteria. Het rapport bevat echter geen concrete voorstellen over dit onderwerp.  Hieraan moet worden toegevoegd dat wetenschappelijk is aangetoond dat een genderbenadering noodzakelijk is in de context van deze kwestie.
  • Voor de particuliere sector moet gewerkt worden op basis van generieke criteria.
  • Dat mensen die eerder met pensioen gaan vanwege ontberingen, financiële compensatie moeten krijgen voor het pensioenverlies dat daaruit voortvloeit. Deze compensatie moet in de plaats komen van de "pensioenbonus" die de overheid hen wil geven om hen aan te moedigen te blijven werken in zware omstandigheden, wat een risico vormt voor hun gezondheid.
  • Er moet meer aandacht worden besteed aan mensen met een handicap.
  • Tot slot vermeldt het rapport het belang van een geïntegreerde en samenhangende aanpak van de regelingen aan het einde van de loopbaan, om niet voorbij te gaan aan de gevolgen van de aanscherping van de voorwaarden voor toegang tot de regelingen aan het einde van de loopbaan.

Desondanks vinden we het belangrijk om te wijzen op onze verschillen met bepaalde belangrijke elementen van het verslag.

Ten eerste zijn we tegen een individuele benadering van de erkenning van onbillijkheid. Dit zou vereisen dat de effecten van zwaar werk worden aangetoond om eerder met pensioen te kunnen gaan. Deze effecten kunnen zich echter ook na de pensioengerechtigde leeftijd manifesteren, wat een probleem van billijkheid tussen werknemers zou creëren.

Ten tweede kunnen de categorieën van criteria die door het Nationaal Comité voor Pensioenen zijn vastgesteld, niet verschillend worden behandeld. Ze zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en moeten sekseneutraal zijn. Deze categorieën zijn erkend door de Nationale Pensioencommissie en moeten dus behouden blijven. Deze categorieën hebben tot doel verschillende aspecten van ontbering te dekken en zijn dus complementair. De discussie mag zich niet beperken tot de criteria die betrekking hebben op arbeidsomstandigheden en fysieke beperkingen.

Ten derde verwerpen we suggesties om werknemers "verantwoordelijk" te maken voor hun zware werk. Dit is grotendeels de verantwoordelijkheid van de werkgevers, die bepalen hoe het werk wordt georganiseerd en onder welke omstandigheden het wordt uitgevoerd. In dit verband willen we erop wijzen dat werknemers al een zware prijs betalen voor zover het hun gezondheid betreft.

Ten vierde bevestigen de vakbonden de noodzaak om een oplossing te vinden voor werknemers in zowel de private als de publieke sector, evenals voor onderwijzend personeel.

Ten vijfde moeten we nog steeds vaststellen dat de beoogde regelingen voor de particuliere sector onderworpen zijn aan een zeer strikt budgettair kader.

Tot slot willen we herhalen dat het zonder een substantiële wijziging van het wettelijk kader onrealistisch is om een aanvaardbare oplossing voor deze kwestie te verwachten.