Registratieplicht arbeidstijd gaat ook op voor huisarbeiders

Gepubliceerd op

Op 19 december 2024 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak C-531/23 een arrest geveld dat bevestigt dat ook werkgevers van huisarbeiders verplicht zijn om een systeem op te zetten waarmee objectief en betrouwbaar kan worden vastgesteld hoeveel uren (inbegrepen overuren bovenop de normale arbeidstijd) een werknemer per dag en per week heeft gewerkt.

 

Deze uitspraak ligt in het verlengde van het eerdere arrest van het Hof van 14 mei 2019, arrest C-55/18 (ook bekend als het arrest CCOO/Deutsche Bank), waarin het Hof deze plicht tot objectieve en betrouwbare registratie van de arbeidstijd van elke individuele werknemer aan elke werkgever oplegt. Tot nog toe laat onze regering (en wetgevende macht) na om het arrest van 14 mei 2019 in de Belgische arbeidsreglementering om te zetten, en dit niettegenstaande we al meer dan 5 jaar verder zijn.

 

Dit nieuwe arrest, dat het arrest van 2019 integraal bevestigt, zal hopelijk de nodige aansporing vormen om hier eindelijk werk van te maken. Ook de in de Belgische arbeidsovereenkomstenwet opgenomen specifieke bepalingen voor huisarbeiders, bevatten namelijk geen verplichting voor werkgevers om een dergelijk arbeidstijdregistratiesysteem op te zetten.

 

Context

 

Het arrest van 19 december 2024 kwam er naar aanleiding van een prejudiciële vraag gesteld door de hoogste rechterlijke instantie van de autonome Spaanse regio Baskenland. Een huishoudster vorderde bij de arbeidsrechter in Bilbao van haar voormalige werkgevers de uitbetaling van gepresteerde overuren en niet-opgenomen vakantiedagen. Omdat van haar tewerkstelling geen dagelijkse registers konden worden voorgelegd, werd de vordering tot uitbetaling van gepresteerde overuren niet toegewezen.

 

Een koninklijk besluit (1620/2011) stelt namelijk bepaalde werkgevers, waaronder huishoudens, vrij van de verplichting om de door hun werknemers daadwerkelijk gewerkte arbeidstijd te registreren (een verplichting die naar aanleiding van het arrest van 14 mei 2019 nog datzelfde jaar werd ingevoerd in het Werknemersstatuut). De huishoudster gaat bij de hoogste rechterlijke instantie van de autonome Spaanse regio Baskenland in beroep tegen de uitspraak van de arbeidsrechter. De rechter van de hoogste rechterlijke instantie twijfelt aan de verenigbaarheid van de in het koninklijk besluit opgenomen vrijstelling met het Unierecht en stelt een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.

 

Beoordeling door het Hof van Justitie

 

Het Hof legt heel pedagogisch de verschillende overwegingen uit die geleid hebben tot de uitspraak van 2014 en bevestigt deze finaal in het arrest van 19 december 2024.

 

Het brengt in herinnering dat het recht van iedere werknemer op een beperking van de maximumarbeidsduur en op dagelijkse en wekelijkse rusttijden niet alleen een bijzonder belangrijk sociaalrechtelijk voorschrift van de Unie is, maar ook uitdrukkelijk is verankerd in het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (art. 31). En dat de bepalingen van richtlijn 2003/88 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd een nadere regeling van dat fundamentele recht bevatten, in het licht van dat recht en niet restrictief mogen worden uitgelegd ten koste van de rechten die de werknemer aan die richtlijn ontleent. Om de volle werking van richtlijn 2003/88 te verzekeren, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de minimale rusttijden in acht worden genomen en elke overschrijding van de maximale wekelijkse arbeidstijd voorkomen.


De regeling die de lidstaten vaststellen om de voorschriften van richtlijn 2003/88 ten uitvoer te leggen, mag in geen geval tot gevolg hebben dat die rechten mogelijkerwijs worden uitgehold. Wat dat betreft, brengt het Hof in herinnering dat de werknemer wordt beschouwd als de zwakkere partij binnen de arbeidsverhouding, zodat moet worden verhinderd dat de werkgever over de mogelijkheid beschikt om hem een beperking van zijn rechten op te leggen.

 

En dat een werknemer, gelet op deze zwakkere positie, ervan kan worden weerhouden uitdrukkelijk zijn rechten uit te oefenen jegens zijn werkgever, omdat de afdwinging van die rechten hem kan blootstellen aan maatregelen van deze werkgever die de arbeidsverhouding ten nadele van die werknemer kunnen beïnvloeden. 

 

Loon voor alle gewerkte uren

 

Wat het Hof tot de vaststelling brengt dat indien er geen systeem is waarmee objectief en betrouwbaar kan worden gemeten hoeveel uren de werknemer heeft gewerkt en op welke tijdstippen, en hoeveel overuren er bovenop de normale arbeidstijd zijn gemaakt, het voor werknemers buitengewoon moeilijk, zo niet in de praktijk onmogelijk is om de rechten af te dwingen die zij op grond van het Handvest en richtlijn 2003/88 hebben, teneinde daadwerkelijk gebruik te maken van de in die richtlijn vervatte beperking van de wekelijkse arbeidstijd en de in de richtlijn genoemde dagelijkse en wekelijkse minimumrusttijd.

 

Ook verduidelijkt het Hof dat de eventuele mogelijkheid voor een werknemer om met andere middelen aan te tonen dat zijn rechten zijn geschonden en de bewijslast om te keren, een dergelijk systeem, dat objectief en betrouwbaar vaststelt hoeveel uren de werknemer per dag en per week heeft gewerkt, niet kan vervangen, omdat de werknemer mogelijkerwijs niet bereid is om tegen zijn werkgever te getuigen, uit vrees dat de werkgever maatregelen neemt die de arbeidsverhouding ten nadele van hem kunnen beïnvloeden.

 

Bovenstaande overwegingen hebben het Hof ertoe geleid om in het voormelde arrest van 14 mei 2019 voor recht te verklaren dat richtlijn 2003/88 zich verzet tegen een nationale regeling zoals de Spaanse regeling die toen van kracht was, en tegen de uitlegging daarvan door de nationale rechterlijke instanties, volgens welke werkgevers niet verplicht zijn om een systeem op te zetten waarmee de dagelijkse arbeidstijd van iedere werknemer wordt geregistreerd.

 

Regelgeving die voldoet aan de EU-wetgeving

 

Specifiek wat de huisarbeiders betreft, besluit het Hof finaal dat de algemene verplichting voor werkgevers om een systeem in te voeren waarmee de dagelijkse arbeidstijd van iedere werknemer kan worden geregistreerd, integraal van toepassing is op huishoudelijk personeel. En dat rechtspraak of een administratieve praktijk die anders zou beweren, niet in overeenstemming is met het Unierecht.

 

Los van het feit dat een nationale regeling bijzonderheden kan kennen, hetzij vanwege de betrokken sector, hetzij wegens de specifieke kenmerken van bepaalde werkgevers, zoals hun omvang, mits deze regeling de werknemers effectieve middelen verschaft om de naleving van de regels inzake met name de maximale wekelijkse arbeidstijd te waarborgen.

 

Lander.vanderlinden@abvv.be